Wie wil mij nu?
Wie wil mij nu?
‘Ik dacht: wie wil mij nu,
een meisje met sondevoeding 22 uur per dag,
met 2 pompen in de tas en slangen in haar lijf,
dag en nacht, met veel littekens op haar buik,
een meisje dat je op een date niet naar een restaurant kan meenemen,
met wie je nooit een drankje kan doen,
of een nacht kan doorhalen?’
Deze woorden komen uit het boek Never
lose hope, van Emma Kok,
de jonge zangeres die doorbrak bij André Rieu,
en nu zelf in het concertgebouw optreedt.
Ze werden voorgelezen in een televisieprogramma, in haar
aanwezigheid.
De volwassen aanwezigen glimlachten bij deze woorden.
Hun ogen zeiden: ‘meisje toch, wat maak je het jezelf moeilijk.
Met al je talent en levenslust is dit verdriet toch niet nodig?’
‘Voor mij is het echte geluk niet weggelegd’.
Maar deze gedachten zullen ook ons, volwassenen, niet vreemd zijn.
Ook in onze hoofden klinkt af en toe:
‘Wie wil mij nu?’
‘Met mij is iets fout.’
We willen graag van zulke gedachten af. Dat doen we vaak door ons met anderen te vergelijken.
‘Ja, ik ben een thuisblijfmoeder.
Mijn buurvrouw brengt haar kinderen 5 dagen per week naar de opvang.
Waarom heb je dan kinderen gekregen?’
‘Ik ben niet racistisch hoor, maar ik sta achter het protest tegen die AZC’s.
Ze maken de buurt gewoon onveilig.’
‘Ik geef een bedelaar op straat echt nooit geld.
Daar kopen ze dan weer
alcohol van of drugs, daar werk ik niet aan mee.’
We proberen zo ons gelijk aan te tonen en onze keuzes te rechtvaardigen.
We roepen: ‘zie mij! Laat me erbij horen.’
Maar in feite trekken we juist hoge muren op.
We isoleren ons want, zo denken we:
‘De ruimte die jij inneemt, is niet meer beschikbaar voor
mij.
‘Het geluk dat jij kent, zal nooit het mijne meer kunnen
zijn.’
Maar onze woonplaats op aarde is geen fort met hoge
muren.
Onze woonplaats is een stal.
Lees maar mee in de Bijbel.
Dan is het leven geen kwestie meer van winnen of verliezen.
De angel is uit het onheil.
In de stal stelt niemand meer de vraag: wie wil mij nu?
In Jesaja 11 staat een prachtig visioen:
Dan zal een wolf zich neerleggen naast een
lam,
een panter vlijt zich bij een bokje neer;
kalf en leeuw zullen samen weiden
en een kleine jongen zal ze hoeden.
Een koe en een berin grazen samen,
hun jongen liggen bijeen;
een leeuw eet stro, net als een rund.
Bij het hol van een adder speelt een
zuigeling,
een kind graait met zijn hand naar het nest
van een slang.
Niemand doet kwaad, niemand sticht onheil
De profeet schildert het landschap van het leven dat we
kennen:
de wolf zou het lam opeten,
de berin zou de kalfjes van de koe aanvallen,
en de leeuw zou niet denken aan een vegetarisch dieet.
Leven is een kwestie van eten of gegeten worden.
Het is het één of het ander.
Maar Jesaja kijkt ook verder dan het bekende.
Hij tekent een landschap van vrede.
Een kind wijst de weg.
Het durft de slang te pakken.
Die bracht ooit de zonde in de wereld
door Adam en Eva van de appel te laten eten.
Het kind is daar niet van onder de indruk en pakt het.
Eeuwen later herkenden herders deze vrede in het Kind Jezus.
Al in de stal bracht Hij alle tegengestelde krachten in de wereld samen.
Alle mensen. Alle momenten dat zij denken: ‘wie wil mij nu?’
Al hun pogingen zichzelf te rechtvaardigen en de schuld aan anderen te
geven.
In Zijn open armen is iedereen onvoorwaardelijk welkom,
ook degene die ieder van ons zelf te klein, te oud, te ziek, te arm vind
voor het echte geluk.
Daar wordt het menselijkerwijs onmogelijke toch mogelijk.
Dan woont de PVV-man in vrede naast zijn Syrische buurman.
Dan schrijven honderden onbekende mensen kaarten vol troostende woorden
aan een man met veel verdriet.
Dan wil de hoogbejaarde vrouw, ondanks bezwaren van de kinderen, toch
wekenlang koken voor een zieke vrouw in de buurt.
Geen wonder dat de herders zich naar de stal haastten, toch?
Ruik jij de stal al?
Reacties
Een reactie posten