de kloof tussen arm en rijk
Vijftien jaar geleden stond ik, hartje winter, in het centrum van Antwerpen
bij
een jongen die op een rooster van een metrostation lag te slapen.
Hij
was niet wakker te krijgen en moest dus wel onder invloed van iets zijn.
Ik
was daar met een hulpverlener. Zij pakte haar telefoon en belde een ambulance.
Maar
toen de alarmcentrale doorkreeg dat het om een thuisloze jongen ging,
stuurden
ze geen ambulance. Onverzekerd. Hopeloos geval. Dus laat maar.
“Komt
vaker voor’, zei de hulpverlener zonder
de moed te verliezen:
‘het ligt er net aan wie je aan de telefoon
krijgt.’
En
dus probeerden we nog eens de jongen wakker te krijgen.
Ondertussen
hoorde ik van haar zijn verhaal: goede
ouders, pech,
verslaving, aan lager wal
geraakt, contacten verloren, eenzaam in de stad.
Toen
hij dan toch wakker werd, kochten we een broodje en een beker warme koffie voor hem.
We
moedigden hem aan in beweging te blijven met dit koude weer.
En gingen verder. Meer konden we niet doen.
En gingen verder. Meer konden we niet doen.
Het
knaagde aan me. Dat dit bestond.
Zoveel
armoede, zulke gewone mensen die het overkomt.
Zoveel
onverschilligheid. Zo weinig dat je kon
doen. Of vergiste ik me?
In het evangelie van deze zondag, had de rijke man de arme Lazarus vlak voor zijn deur liggen.
Maar
hij stapte telkens over hem heen alsof hij er niet was.
Misschien
dacht hij: ‘man, zoek eens werk.’
Misschien
dacht hij: ‘als ik wat geef, gaat hij er vast geen eten voor kopen.’
Misschien zag hij Lazarus als profiteur. We weten
het niet.
Zijn
gedachten waren vooral bij zichzelf.
Hij
zal in ieder geval zichzelf als een
gezegend mens gezien hebben.
Rijkdom
en overvloed waren een genade van God, in deze evangelische tijd.
En
dat mag: zijn rijkdom is niet zijn fout.
Wat
hem wordt aangerekend, is dat die
gedachte hem in zijn eigen wereldje heeft opgesloten. Hij is gaan lijken op de
rijken uit de eerste lezing.
amos klaagt ze aan, omdat hun rijkdom decadentie en luiheid is geworden.
Zelfgenoegzaam
liggen ze te rusten: ‘Zie ons het eens
goed hebben.
Geen
zorgen meer. We hebben er voor gewerkt.
We
hebben het verdiend. God is met ons.’ Het zal zo niet blijven, zegt Amos.
Een ballingschap zal hen weer openbreken voor de nood van anderen.
Een ballingschap zal hen weer openbreken voor de nood van anderen.
De
rijke uit het evangelie stapte zijn leven lang over de arme heen.
Hij
zag hem pas toen beide dood waren- en de rollen omgedraaid bleken.
Toen
Lazarus het goed had en hem het zware lot trof, toen pas
kreeg
hij oog voor Lazarus en wilde hij de kloof overbrugd hebben.
Maar toen was het te laat.
Maar toen was het te laat.
De
kloof tussen rijk en arm moet hier
en nu overbrugd worden.
Het
initiatief daartoe ligt bij degene die de overvloed heeft. De bijbel is duidelijk.
Pamperen
kent de bijbel niet. Er is geen angst voor het afhankelijk houden van mensen
die arm zijn, of ziek, of anderszins tekorten hebben.
De
focus ligt bij de rijke. Die moet het doen, om zijn eigen wereld open te
houden.
Om
niet in de ziekte van zelfgenoegzaamheid
of in het geloof dat ‘als je maar je
best doet, je ook geen ellende kent’ te vervallen.
Er
is geen straf in een hiernamaals voor nodig, geen wonder waarin God zich
bewijst.
Het
is doodgewoon een basale aanwijzing van ons geloof
naar elkaar om te zien en elkaar uit de nood
te helpen. Die aanwijzing is genoeg.
Het
gebeurt. In diezelfde week als dat we de jongen op het metrorooster troffen, hielden we een kerstmaaltijd
in een Antwerpse kerk. 500 daklozen aan tafel. 500 rijken.
Kerstliederen, Kerstsfeer. De kloof voor
even overbrugd.
Weet jij nog meer van zulke plekken waarbij de kloof is overbrugd?
Reacties
Een reactie posten