je bént het gewoon
Mies Bouwman stierf deze week.
Ze werd herdacht, Natuurlijk.
Maar het bleef niet bij een rijtje jaartallen,
Mies was méér. Mies wás voor velen de zaterdagavond:
de douche, de natte haren, de pyjama, met zijn allen op de bank,
het (enige) glaasje prik van de week, en een handjevol chips.
En toen een voorzitter van de week ons begroette met 'lieve,lieve mensen' ,
glimlachten we meteen. Mies.
Haar lach, haar moederlijke zorg waren meteen met ons,
zoals die ook vele jaren door 'de buis' tot ons waren gekomen.
In het evangelie van vandaag gooit Jezus de geldwisselaars van het tempelplein.
Dat huis moet een huis van gebed zijn.
Mensen zijn meer dan wat ze kopen en verkopen.
Mensen zijn meer dan de regels die ze moeten volgen.
Alles heeft zijn plek en zijn nut.
Maar ze zijn er niet om de aandacht van God af te leiden.
Of als voorwaarde om bij God te komen.
Als Jezus op zijn daad wordt aangesproken,
zegt Hij dat de tempel afgebroken mag worden,
en dat hij hem dan in drie dagen weer op zal bouwen.
Daar moeten ze om lachen.
Gelijk hebben ze: 46 jaar hebben ze aan de bouw besteed en Hij doet het in drie dagen?
Bluf.
Of erger nog: godslastering!
Johannes, die al weet heeft van het hele verhaal, zet erbij:
Hij had het over de tempel van zijn lichaam.
Wij tellen mee: Jezus stierf op goede Vrijdag
en verrees op zondag, de derde dag.
Hier gaat het over Pasen.
Wat is dan het mysterie?
De tempel is een heilige ruimte.
Een ruimte voor gebed.
Een plek waar God en mens elkaar ontmoeten.
De tempel is in onze beleving misschien een kerk:
een concrete plek van stenen, hout, tentzeil of wat dan ook.
Primitief, zo af te breken, of eeuwenoud, versierd met de beste kunst van architecten en schilders.
Jezus zegt: 'de kracht en de schoonheid en de heiligheid van zo'n plek: dat ben ik'.
Hij ís de tempel. Het zit in zijn bloed, in zijn botten.
In het lichaam dat zich uitstrekte naar een blinde of een dove.
In het lichaam dat zich liet aanraken door een vrouw die door geen dokter te genezen was.
In het lichaam dat at en dronk en deelde van het voedsel.
In het lichaam dat bad tot God.
In het lichaam dat vastte en zich opende aan het kruis.
In het lichaam dat begraven werd, verrees en zijn wonden toonde aan Thomas.
Daar is dé ontmoeting met God, de heilige ruimte van de ontmoeting.
Hij zond ons, zijn leerlingen uit om samen dat lichaam te zijn,
diezelfde heilige ruimte van ontmoeting.
Jij bent misschien het oog. En jij bent de hand.
En ik misschien de mond.
God heeft geen voorliefde voor stenen waar je op zondag naar toe kan gaan
waarna je op maandag weer 'gewoon' verder leeft.
Je hebt maar één, ongedeeld leven en dat mag de heilige ontmoetingsplek worden.
De echte kerk is niet van stenen.
Die zit ons in het bloed.
Misschien kunnen we samen op zoek
naar ieders plek in het grote geheel
en naar de momenten dat we samen Gods aanwezigheid ervaren,
Wat staat ons in de weg?
Een paar geldwisselaars?
Een stel onbezielde regels?
Jaag ze er uit!
Reacties
Een reactie posten